Sporen uit het (inter)glaciaal
Het zand is vooral door de gletsjers uit het Saale-glaciaal (300.000 tot 126.000 jaar geleden) naar het Emsland gebracht. Toen het ijs smolt, vormde het smeltwater de rivierdalen. De Eems loopt vanaf het Oost-Friese Emsmarschen in het noorden tot aan de westelijke uitlopers van het Teutoburgerwoud in het zuiden. Hij loopt langs grote zandduinen, uitgestrekte hoogveencomplexen en eindmorenes. De riviervlakte van de Eems was ooit aanzienlijk breder en ook langer dan tegenwoordig.
Aan het begin van het interglaciaal, 10.000 jaar geleden, was er nog veel water in de smeltende ijsmassa’s aanwezig. Zo lag de zeespiegel rond 50 meter lager dan nu. De Eems mondde ongeveer 70 kilometer noordelijker uit, en niet direct in de Noordzee, maar in het Elbe-oerstroomdal. In het zuidelijke Emsland heeft de Eems zich door een hogere stroomsnelheid in de loop der millennia dieper in het landschap gekerfd. Zo ontstonden er rivierterrassen, die ook bij hoogwater niet meer overstroomd werden. Door de nog altijd stijgende zeespiegel neemt de stroomsnelheid richting noorden aanzienlijk af. De rivierterrassen zijn daarom in het noordelijke Geopark-gebied nauwelijks nog te zien. Onder invloed van de getijden verdwijnen ze zelf onder het zeesediment.
Door de bouw van het Dortmund-Ems-kanaal rond 1900 werd de lange scheepsvaartroute via de Eemslus bij Hilter aanzienlijk verkort. Pas later werd de Eemslus zelf verkort, waardoor de nog altijd bestaande rivierarm ten noorden van de uitkijktoren ontstond.